Introductiepagina
Overzicht
Geavanceerde
functies
Speciale
functies
Afbeelding
verrijken
Hoe
kan ik….
Verklarende
woordenlijst
Basisfuncties
Er zijn drie scannerfuncties waarmee u een
afbeelding kunt scannen. De basisfunctie is Handmatige bediening. Die verschaft
alle scannerfuncties die u nodig hebt om afbeeldingen te scannen. Hier
wordt u bekend gemaakt met de basisfuncties die u nodig hebt.
|
![]()
|
De plaatsing van het document is geen essentiële factor in de algemene kwaliteit van uw scan. Als echter het document correct wordt geplaatst, kan dit het proces van scannen en verwerking versnellen. Op de volgende manier plaatst u de afbeelding op juiste wijze op de glasplaat:
Schakel de computer en de scanner in. Als de Aan/uit- en Gereed-indicators van de scanner stabiel branden, kunt u gaan scannen.
Als u transparanten wilt scannen, hebt u wellicht de dialade en kaderhouder nodig bij het scannen. Raadpleeg Dialade of kaderhouder gebruiken.
Voordat u een afbeelding gaat scannen, is het handig een voorbeeld te bekijken van de te scannen afbeelding op de glasplaat van de scanner. De basisprocedure bestaat uit het inlezen van een afbeelding via het venster MagicScan, het aanpassen van sommige MagicScan-instellingen, het selecteren van de knop "VOORBEELD" (zodat u kunt kijken welk gebied u wilt opnemen in de definitieve scan) en het plaatsen van een selectiekader rond het gewenste gebied. De voorbeeldafbeelding wordt met lage resolutie weergegeven in het venster Voorbeeld. Als u de resolutie van het voorbeeld wilt wijzigen, klikt u op de knop in de linkerbenedenhoek. Er verschijnt een dialoogvenster waarin u de gewenste resolutie voor de voorbeeldafbeelding kunt instellen. Denk erom dat de resolutie die u hier instelt alleen geldt voor de afbeelding zoals deze wordt weergegeven in het venster Voorbeeld. Als u op de knop SCAN klikt, geldt bij het scannen de resolutie die is ingesteld met de Resolutiebalk in het besturingsvenster.
Opmerking: Voordat u op de knop Voorbeeld klikt, kunt u de gewenste instellingen kiezen en de grootte van het voorbeeld aanpassen; dit om het proces van scannen te versnellen en om een nauwkeurige voorbewerking van de definitieve scan mogelijk te maken.
Zo stelt u de grootte van het voorbeeld in:
Door op de horizontale
en verticale grenzen (linialen) van het voorbeeldgebied te klikken en deze
te verslepen, kunt u de grootte van het voorbeeld aanpassen.
Kader- en Zoom-hulpmiddel gebruiken
U kunt de grenzen van het gebied dat moet worden opgenomen in de definitieve
scan aangeven door middel van het Kader-hulpmiddel.
Met het Zoom-hulpmiddel kunt u "inzoomen" of "uitzoomen" op een afbeelding in het voorbeeldvenster. Inzoomen (er verschijnt een + op de cursor) vergroot het beeld van de actieve afbeelding, zodat u kunt werken aan kleine details in een afbeelding. Uitzoomen (er verschijnt een - op de cursor) verkleint het beeld van de actieve afbeelding. Uitzoomen gebruikt u bijvoorbeeld als u de hele voorbeeldafbeelding wilt bekijken.
Als de afbeelding die u wilt scannen erg klein is, kunt u inzoomen en het Kader-hulpmiddel gebruiken om het gedeelte te selecteren dat u wilt scannen. Dit is erg handig om een nauwkeurig gescande afbeelding te verkrijgen.
Het gebruik van het Kader-hulpmiddel is zeer eenvoudig. U doet het volgende:
Zie
ook: Toevoegen-hulpmiddel
en Hand-hulpmiddel
Zo gebruikt u het Zoom-hulpmiddel
Met Scanmodus geeft u de modus op waarin de afbeelding moet worden gescand. MagicScan biedt u de volgende mogelijkheden: u kunt kiezen uit True Color RGB, True Color CMYK, CIE Lab, sRGB, Grijs 256 tinten, Lineart Z/W en 256 kleuren voor de gescande afbeelding.
Zie ook: Scanmodus
Deze aanwijzing vertelt de scanner welke bronafbeelding gebruikt moet worden. De scanner kan de volgende typen bronafbeeldingen gebruiken:
Vlakdruk (reflecterend)
Voor het scannen van papieren documenten of afbeeldingen. U
kiest deze optie voor papieren originelen die niet bestaan uit een "doorzichtig"
materiaal (geen transparanten) , bijvoorbeeld foto's, brochures, kranten,
enzovoort.
Transparant
Voor het scannen van transparanten (deze optie is alleen beschikbaar
wanneer de UTA is aangesloten). U kiest deze optie voor transparante objecten
(waar licht doorheen gaat, bijvoorbeeld dia's voor een overhead-projector)
wanneer een transparantenadapter geïnstalleerd en ingeschakeld is.
Negatief
Voor het scannen van fotonegatieven. U kiest deze optie voor
negatieven van foto's of voor films, als een transparantenadapter geïnstalleerd
en ingeschakeld is.
De vijf extra opties voor Negatief zijn alleen beschikbaar bij bepaalde typen scanners. Bij scanners die deze opties niet hebben, wordt de standaardoptie gebruikt. Selecteer de optie die overeenkomt het type film dat is gebruikt voor de dia.
Dialade 35mm
Als u de optie Dialade 35 mm gebruikt, dient u
de dialade te gebruiken, zelfs als het slechts voor één dia
is. MagicScan start automatisch een meervoudige scan. De dialade kan verschillende
dia's van 35 mm bevatten. Het programma bepaalt automatisch de locatie
en de richting van de dia's.
Kaderhouder
Als u transparanten wilt scannen (niet dia's van 35 mm), hebt
u een kaderhouder nodig om deze op hun plaats te houden. De kaderhouder
kan algemene transparanten bevatten. Het programma bepaalt automatisch
de locatie van het kader en in welke richting dit ligt. Voor het gebruik
van de kaderhouder raadpleegt u Dialade
of kaderhouder gebruiken
De instelling van de resolutie bepaalt de hoeveelheid informatie die de scanner opneemt in een gescande afbeelding. Hoe hoger de resolutie, hoe scherper de details van het beeld en hoe groter de omvang van het bestand. Het spreekt voor zich dat een hogere resolutie ertoe leidt dat afbeeldingsgegevens en de grootte van het afbeeldingbestand overeenkomstig groter worden.
Resolutie betekent het aantal pixels per inch op het scherm of in een afbeeldingbestand, of het aantal dots (punten) per inch (DPI) of lines (regels) per inch (LPI) op een halftoon-scherm. Afbeeldingen met hoge resolutie geven scherpere details maar zijn ook veel groter dan afbeeldingen met een lagere resolutie.
|
|
200 DPI |
50 DPI |
U kunt één van de resoluties uit het submenu kiezen, in overeenstemming met de scanner waarop de computer is aangesloten, of u kunt zelf de resolutie opgeven door de optie Resolutie aanpassen... te kiezen, waarmee u het dialoogvenster Resolutie aanpassen oproept. U ziet dat er verschillende instellingen zijn onder "Resolutie aanpassen". In MagicScan kunt u nog drie instellingen voor de resolutie zelf invoeren. Typ de gewenste resolutie (in dpi) en klik op OK. Deze drie instellingen worden weergegeven onder Resolutie aanpassen... in het menu Resolutie, zodat u deze instellingen op elk gewenst moment kunt kiezen.
Filter toepassen op een afbeelding
Filter is met name nuttig voor contrastrijke afbeeldingen waarvan de randen en grenzen zachter of scherper gemaakt moeten worden door het veranderen van de waarden van pixels in die gebieden van de afbeelding. Kies Filter uit het menu Afbeelding. Er verschijnt dan een submenu.
Geen filter | Scherper Nog scherper |
Zachter Nog zachter |
Onscherp afschermen |
Dit is de standaard filteroptie. Als deze optie wordt gebruikt, wordt geen filter toegepast. | Benadrukt de randen van een afbeelding. Deze
optie maakt de randen van een afbeelding scherper door het relatieve contrast
tussen aan elkaar grenzende pixels te vergroten. Over het algemeen moeten
scherpte-filters alleen worden gebruikt als u de verschillen tussen het
ene kleurgebied en het andere wilt accentueren.
|
Maakt de afbeelding zachter. Deze optie verzacht
alle scherpe overgangen in de kleuren van twee aan elkaar grenzende pixels.
|
Het filter Onscherp afschermen zoekt naar scherpe randen en kleurgrenzen en benadrukt deze dan met een soort onderstreping. Als u het submenu Onscherp afschermen opent, verschijnt het dialoogvenster Onscherp afschermen. Voor de voorbewerking Onscherp afschermen kunt u kiezen uit drie sterktes: Laag, Medium en Hoog, of u kunt de sterkte definiëren in procenten (1% tot 200%). |
Effenen is een voorbewerkingsoptie die gebruikt kan worden om de zichtbaarheid van lelijke interferentiepatronen (moiré patronen) te minimaliseren. Die patronen kunnen optreden in een afbeeldingbestand wanneer u originele documenten scant die zijn gemaakt met een halftoon-proces.
Een groot aantal grafische afbeeldingen dat wordt gedrukt voor publicatie, wordt gedrukt met een halftoon-proces. Het halftoon-drukproces gebruikt een raster van uniforme vierkantjes waar in elke cel een punt wordt afgedrukt. Door grotere punten te gebruiken kan een gewenst deel van elke rastercel gekleurd worden (de inktkleur) en blijft de rest van de cel wit (de kleur van het papier). Als we naar een halftoon-afbeelding kijken, nemen we het raster waar als effen grijs- of kleurtinten, omdat het oog de fijnere details niet waarneemt en het beeld als één geheel opneemt. Op foto's in kranten is het raster grof genoeg om makkelijk te kunnen zien. In tijdschriften is het raster veel fijner en daardoor moeilijker waar te nemen.
Als u een afbeelding die gemaakt is met een halftoon-proces scant, kan het puntenpatroon leiden tot interferentiepatronen in de gescande afbeelding. De afbeelding lijkt dan gevlekt, gestreept of gestippeld. Deze interferentiepatronen heten moiré-patronen. Door tijdens de voorbewerking te effenen, kan de overdracht van moiré-patronen in het afbeeldingbestand worden geminimaliseerd.
Naast de standaardinstelling Niet effenen biedt de keuzelijst Effenen drie vormen van effenen als voorbewerking.
Niet effenen | Kunstdruk |
Niet effenen. | Hiermee strijkt u het fijne puntenpatroon dat wordt aangetroffen in kunstdrukken van hoge kwaliteit glad. |
Magazine | Krant |
Hiermee strijkt u het fijne puntenpatroon dat wordt aangetroffen in modebladen glad. | Hiermee strijkt u het grofkorrelig puntenpatroon dat wordt aangetroffen in kranten glad. |
Aangepast | |
De gebruiker geeft een waarde op voor de lines (regels) per inch (lpi). |
|
|
Origineel |
Afbeelding met Effenen Magazine |
Het is heel makkelijk om een gescande afbeelding te maken: u hoeft alleen op de knop SCAN in het voorbeeldvenster te klikken. Het geselecteerde gebied in het voorbeeldvenster wordt gescand. De gescande afbeelding wordt overgebracht naar de toepassing en wordt afgebeeld op het scherm.
Opmerking: Als u een scan maakt met MagicScan in een netwerk, toont het dialoogvenster van de netwerk-scanserver de scannerstatus en het percentage van de scan dat is voltooid. Nadat de scan voltooid is, wordt de gescande afbeelding weergegeven op de client-computer.
Als u dat wenst, kunt u de resulterende gescande afbeelding opslaan. Daartoe gebruikt u de bij de toepassing behorende opdrachten en het juiste bestandsformaat voor de afbeelding. Raadpleeg de documentatie bij de toepassing voor hulp bij het voltooien van deze stappen. Als u rechtstreeks naar een bestand wilt scannen, klikt u op de knop PROEF en slaat u het bestand op. Of u kunt MagicScan oproepen via andere toepassingssoftware door te klikken op het pictogram van het MagicScan-programma in het MagicScan-groepsvenster of de MagicScan-map. In die situatie kan de gescande afbeelding automatisch worden opgeslagen nadat u op de knop SCAN hebt geklikt.
Gebruik het hulpmiddel Toevoegen om in het voorbeeldvenster een nieuw selectiekader te maken voor een meervoudige scan of voor een batch-scan.
Als u een nieuw kader toevoegt, worden de kaders die op dat moment in het voorbeeldvenster staan niet geëlimineerd. Er wordt een nieuwe opdracht gemaakt in de lijst met opdrachten. Op de volgende manier voegt u een nieuw kader toe:
Met het Hand-hulpmiddel kunt u door een afbeelding in het voorbeeldvenster schuiven.
Het Hand-hulpmiddel gebruikt u als volgt: